20136 |
krollen |
drallen:
Veldeke 1979 nr. 1
drallen (L210p Venray)
|
Hoe noemt u het geluid van een krolse vrouwelijke kat [N 83 (1981)]
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kroom (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom [SGV (1914)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
buuege (L210p Venray),
buuëge (L210p Venray),
ombuigen:
umbuuige (L210p Venray)
|
Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31349 |
krompasser |
kromme passer:
kromǝ pasǝr (L210p Venray)
|
Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
kaarsenkroonluchter:
kersekroeënluchter (L210p Venray),
kroonluchter:
kroeënluchter (L210p Venray)
|
aan het gewelf hangende lichtkroon || kaarsenlichtkroon
III-2-1
|
30146 |
kroonlijst |
lijst:
list (L210p Venray),
muizetand:
mūzǝntānt (L210p Venray)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
23381 |
kroonluchter |
kroonluchter:
kroeenluchter (L210p Venray),
kroenluchter (L210p Venray),
kroonluchter (L210p Venray),
luchter:
luchter (L210p Venray)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L210p Venray)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
steken blijven:
staeke bliēve (L210p Venray)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
kruias:
kruias (L210p Venray)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|