19632 |
kussensloop |
kussensloop:
kussensloop (L210p Venray),
kustijk:
kustiēk (L210p Venray),
køstīk (L210p Venray),
Zo wordt het ook wel genoemd.
kustiëk (L210p Venray),
sloop:
sloeëp (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
verentijk:
vaerentiēk (L210p Venray)
|
Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || kussenomslag || kussensloop [SGV (1914)] || linnen overtrek voor bed, matras, kussen || sloop
III-2-1
|
18869 |
kwaad weglopen |
kwaad weggaan:
kwoad weggoan (L210p Venray)
|
kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33842 |
kwaadaardig roepen |
(het paard) grinst:
grēst (L210p Venray)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
19314 |
kwaadspreekster |
klavater:
klavater (L210p Venray),
kwaak:
en kwaak (L210p Venray)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kletser:
(m.).
kletser (L210p Venray),
kwaadspreker:
kwoadsprêker (L210p Venray),
kwaak:
(vr.).
en kwaak (L210p Venray)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] || kwaadspreker [SGV (1914)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (L210p Venray, ...
L210p Venray),
kwoal (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
kwabaal:
kwaboal (L210p Venray),
WLD
kwabaol (L210p Venray)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)] || puitaal (kwabaal) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21727 |
kwajongensstreek |
kattenkwaad:
kattekwoad (L210p Venray)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwākǝ (L210p Venray),
Veldeke 1979 nr. 1
kwake (L210p Venray),
WLD
kwaake (L210p Venray)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] || Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
II-6, III-4-2
|
28516 |
kwaker |
kwaker:
(mv)
kwākǝrs (L210p Venray)
|
Koningin die vlak vóór het uit de cel komen een dof, kwakend geluid laat horen. [N 63, 32b; N 63, 32a; N 63, 33b]
II-6
|