22416 |
leefnet |
leefnet:
laefnet (L210p Venray),
lɛəfneͅt (L210p Venray)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouder:
âlder (L210p Venray),
ouderdom:
âlderdòm (L210p Venray)
|
leeftijd, ouderdom || ouderdom
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
Veldeke 1979, nr. 1
leeg (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
lēg (L210p Venray),
uit:
uut (L210p Venray)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
leeg lōēeper (L210p Venray),
leegloëper (L210p Venray),
leegluuëper (L210p Venray),
leejgluuiper (L210p Venray)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leeglooper [SGV (1914)] || leegloper
III-1-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
door en door gemeen:
dur en dur gemēēn (L210p Venray),
gehaaid:
gehaaid (L210p Venray),
glad:
glad (L210p Venray),
leep:
leejp (L210p Venray)
|
leep [SGV (1914)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
leerling:
lierling (L210p Venray)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lęrlojǝr (L210p Venray)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
22017 |
leervlucht |
opleervlucht:
op lier vlucht (L210p Venray)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30861 |
leest |
leest:
lęjst (L210p Venray),
lę̄st (L210p Venray)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|