25957 |
molen |
molen:
mø̄lǝ (L210p Venray)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
25946 |
molenaar |
muller/mulder:
møldǝr (L210p Venray)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
25956 |
molenmaker |
molenmaker:
mø̄lǝnmākǝr (L210p Venray)
|
Vakman die grote herstelwerkzaamheden aan de molen uitvoert en nieuwe stenen inzet. In l 289 wordt het woordtype molenmeester ook gebruikt voor een ɛmolenbouwerɛ. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [A 42 A, 50; Sche 8; Jan 288; Coe 242; Grof 273; A 42 A, 50 add.; monogr.]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moeltwormshoop:
multwø̜rǝmshō ̝ǝp (L210p Venray
[(mv multwø̜rǝmshȳǝp)]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
33557 |
molsla |
bladeren:
Veldeke 1979, nr. 1 = paardebloem
de plat (L210p Venray)
|
De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)]
I-7
|
21598 |
mompelen |
grommen:
gròmme (L210p Venray),
mompelen:
moompele (L210p Venray)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17858 |
mompelend heen en weer draaien |
mummelen:
moemele (L210p Venray)
|
Mompelend heen en weer draaien (moesjanken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17758 |
mond |
mond:
mond (L210p Venray),
monde (L210p Venray),
moond (L210p Venray),
mŏnt (L210p Venray),
mu:nt (L210p Venray),
mônd (L210p Venray)
|
mond [RND], [SGV (1914)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
bakkes:
bakəs (L210p Venray),
klep:
klĕp (L210p Venray),
kop:
kŏp (L210p Venray),
muil:
moel (L210p Venray),
mŏĕl (L210p Venray),
smoel:
smŏĕl (L210p Venray),
snater:
snātər (L210p Venray)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22684 |
mondharmonica |
mondmonica:
mondmōnikā (L210p Venray),
monica:
monika (L210p Venray)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] || Mondorgel, mondharmonica.
III-3-2
|