33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (L210p Venray),
beekje:
bekskǝ (L210p Venray),
loopgraaf:
lōpgrāf (L210p Venray)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
eng (L210p Venray),
krempel:
Vb. dat pák is te krempel gemákt.
krempel (L210p Venray),
nauw:
naauw (L210p Venray),
smal:
smaal (L210p Venray)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)] || nauw, eng
III-4-4
|
28582 |
nauwelijks stekende bijen |
rustige bijen:
røstegǝ bejǝ (L210p Venray),
zege bijen:
zege bijen (L210p Venray)
|
Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.]
II-6
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
pront:
prónt (L210p Venray),
secure, een -:
ene sekuure (L210p Venray),
secuur:
secuur (L210p Venray)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
buiknagel:
boeknagel (L210p Venray, ...
L210p Venray),
buiknavel:
boeknavel (L210p Venray),
navel:
navel (L210p Venray)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25747 |
nawort |
tweede aftreksel:
tweede aftreksel (L210p Venray)
|
De vloeistof die de tweede keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 47; N 35, 40]
II-2
|
20326 |
nazaat |
loot:
de jongste loot aan de stam
loeët (L210p Venray)
|
telg
III-2-2
|
20361 |
neef |
geneven:
genaeve (L210p Venray),
neef:
naef (L210p Venray),
nêf (L210p Venray),
neen
neif (L210p Venray),
nēēf (L210p Venray),
nēf (L210p Venray)
|
gezamenlijke neven || neef || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
29713 |
neerslaan |
omslaan:
ømslōn (L210p Venray)
|
De vormbakken op de droogplaats omkeren, zodat de vormelingen met de afgestreken zijde op de bezande bodem komen te liggen. In L 381 noemde men een rij van een bepaalde lengte, ongeveer twaalf omgekeerde vormen, een slag (ēlāx) - Donkers, pag. 62. [N 98, 96; monogr.]
II-8
|
29726 |
neerslager |
omslager:
ømslē̜gǝr (L210p Venray)
|
Arbeider die de gevulde vormbakken omkeerde op de droogplaats. [N 98, 97; monogr.]
II-8
|