29997 |
opvulzand |
papzand:
pap˲zānt (L210p Venray
[(id)]
)
|
Zand dat wordt gebruikt voor aanvulling, maar niet voor het metselwerk zelf. Zie voor het woordtype 'letchi' a. Stevens, 'T√∫ngërsë Dïksjënêer', pag. 328, s.v. 'lètsji'. [N 30, 36b; monogr.]
II-9
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
expres (L210p Venray)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
28065 |
opzichter |
opzichter:
ø̜p˲zextǝr (L210p Venray)
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
20130 |
opzitten |
opzitten:
Veldeke 1979 nr. 1 (? apzitte - moeilijk leesbaar)
opzitte (L210p Venray)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24703 |
orchis |
orchidee:
-
orchidee (L210p Venray)
|
orchidee [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
in de rij zetten:
ien de ri-zette (L210p Venray)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23570 |
organist |
organist:
øͅrgənest (L210p Venray)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
urgel (L210p Venray, ...
L210p Venray),
urgeldreier (L210p Venray),
øͅrgəl (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2, III-3-3
|
23571 |
orgel spelen |
op de orgel spelen:
oͅp dən øͅrgəl sp"lə (L210p Venray)
|
(op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
urgeldreier (L210p Venray),
örgeldraejer (L210p Venray)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Orgeldraaier.
III-3-2
|