29896 |
oudhollandse pan |
oude handpan:
aldǝ hãntpan (L210p Venray)
|
Holle dakpan zonder zijsluitingen. De woorddelen ɛpop-ɛ en ɛwijpje-ɛ in de woordtypes poppan (K 278, L 316a) en wijpjespan (L 414) verwijzen ernaar dat bij dit soort pannen de kieren doorgaans werden gedicht met behulp van bosjes stro, de zgn. ɛpoppenɛ.' [N 32, 44c]
II-8
|
25608 |
ovenpaal |
scheuter:
sxø̄tǝr (L210p Venray)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
overall (eng.):
overal (L210p Venray)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33817 |
overgevoelig paard |
karzeiker:
karzeiker (L210p Venray)
|
Paard dat bij het zien van mensen geluiden en bewegingen maakt, maar zonder kwaadaardigheid. [N 8, 94e]
I-9
|
19465 |
overgordijn |
gordijn:
Achter de gerdiene gaon: gaan slapen Schón gerdien hebbe, már gén lakes: zich beter voordoen dan men is
gerdien (L210p Venray)
|
gordijn
III-2-1
|
20235 |
overgrootmoeder |
overgrootmoeder:
aovergrótmoēder (L210p Venray),
aovergrötmoēder (L210p Venray)
|
overgrootmoeder
III-2-2
|
20212 |
overgrootvader |
overgrootvader:
aovergrótvader (L210p Venray),
aovergrötvader (L210p Venray)
|
overgrootvader
III-2-2
|
18695 |
overhemd |
engels hemd:
ingelshemd (L210p Venray)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33899 |
overhoef |
overhoef:
ǫvǝrhūf (L210p Venray)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
17889 |
overhoop halen |
dooreen halen:
durén hale (L210p Venray),
omwoelen:
umwuule (L210p Venray)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|