26528 |
pashamer |
hanghamer:
hanghamer (L210p Venray)
|
De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235]
II-3
|
21202 |
paspoort |
pas:
pas (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray)
|
het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18183 |
passen |
passen:
t⁄ pèst (L210p Venray),
precies passen:
precies pâsse (L210p Venray)
|
nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33561 |
pastinaak |
paterboompje:
paturbömke (L210p Venray)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstu.r (L210p Venray)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pasterie (L210p Venray)
|
pastorie [SGV (1914)]
III-3-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
pateen (L210p Venray)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
poͅ.tər (L210p Venray)
|
pater [RND]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
petries (L210p Venray),
petriēs (L210p Venray)
|
patrijs || patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23285 |
paus |
paus:
paus (L210p Venray)
|
paus [SGV (1914)]
III-3-3
|