30372 |
plafondlatten |
pleisterlatten:
plīstǝrlatǝ (L210p Venray)
|
Latjes van ongeveer 1 x 2,5 cm die met een tussenruimte van een vingerdikte tegen de balklaag van de zoldering worden aangebracht. Plafondlatten dienen als ondergrond voor de pleisterlaag van het plafond. [N 54, 146a; monogr.]
II-9
|
30564 |
plakspaan |
houteren slicht:
holtǝrǝ slext (L210p Venray),
ijzeren slicht:
īzǝrǝ slext (L210p Venray)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
31730 |
plank |
plank:
plāŋk (L210p Venray),
vloerplank:
vlūrplāŋk (L210p Venray)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
21967 |
plank van duivenslag |
slag:
slag (L210p Venray)
|
Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32174 |
plank, legplank |
bred:
bret (L210p Venray),
kastplank:
kãs(t)plāŋk (L210p Venray),
schap:
sxap (L210p Venray),
sxāp (L210p Venray)
|
Plank in een meubel, en dan met name in een kast. [N 56, 133; N 56, 149a; monogr.]
II-12
|
32175 |
plankdrager |
schapdrager:
sxāp˱drē̜gǝr (L210p Venray)
|
Van hout, metaal of kunststof vervaardigde steun waarop de legplanken van een kast liggen. [N 56, 149b; monogr.]
II-12
|
24531 |
plant (alg.) |
plant:
plânt (L210p Venray)
|
plant
III-4-3
|
24627 |
plantenstek |
stek:
Veldeke 1979 nr 1
stek (L210p Venray),
WLD
stek (L210p Venray)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21774 |
plat praten |
plat praten:
den prot plat (L210p Venray),
venraads praten:
den prot vennerods (L210p Venray)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24667 |
plataan |
plataan:
Veldeke 1979, nr. 1
d’n plátaan (L210p Venray),
WLD
plataan (L210p Venray)
|
De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|