29831 |
platte kant |
bodem:
bōjǝm (L210p Venray),
klamp:
klamp (L210p Venray)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
19417 |
plattebuiskachel |
stoof:
stoof (L210p Venray)
|
platte-buis kachel waarop gestookt werd
III-2-1
|
23528 |
plechtig |
plechtig:
plechtig (L210p Venray)
|
Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23522 |
plechtige mis |
plechtige mis:
en plechtige mis (L210p Venray)
|
De mis plechtig opdragen, celebreren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30558 |
pleisteren |
bezetten:
bǝzętǝ (L210p Venray),
een muur in de rauwe zetten:
ǝn mȳr in dǝ rǫwǝ zętǝ (L210p Venray),
plaasteren:
plǫstǝrǝ (L210p Venray),
pleisteren:
plīstǝrǝ (L210p Venray)
|
Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|
30567 |
pleisterlaag |
pleisterwerk:
plīstǝrwšrk (L210p Venray)
|
Deklaag van een beraping of een plafond. [monogr.]
II-9
|
30560 |
pleistermortel |
plaaster:
plǫstǝr (L210p Venray),
rauwe specie:
rǫw spēsi (L210p Venray
[(de eerste laag)]
),
stucadoor(s)specie:
stekǝdōrspēsi (L210p Venray)
|
Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 à 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|
30565 |
pleistermortel gladstrijken |
afglatten:
af˲glɛtǝ (L210p Venray)
|
Een pleisterlaag met behulp van het raapbord gladmaken. [N 32, 38a; monogr.]
II-9
|
29939 |
pleistertroffel |
klein troffeltje:
klɛn tryfǝlkǝ (L210p Venray)
|
Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.]
II-9
|
25179 |
plensbui, zware bui |
guts:
gots (L210p Venray),
het regent dat het zeikt:
⁄t raegent, dat ⁄t zekt (L210p Venray),
het regent oude wijven:
⁄t raegent âlde wiever (L210p Venray),
schoer:
’n schoor (L210p Venray)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)]
III-4-4
|