25015 |
ribbel |
ribbel:
ribbel (L210p Venray)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29929 |
richten |
richten:
rextǝ (L210p Venray)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.]
II-9
|
29930 |
richtfeest |
richtfeest:
rextfiǝst (L210p Venray)
|
Het feest dat wordt gevierd na het bereiken van het hoogste punt van het bouwwerk. [N 88 183 add.; monogr.]
II-9
|
29724 |
richttouw |
lint:
lint (L210p Venray)
|
Het richttouw werd gebruikt om te bereiken dat de vormelingen in rechte rijen geplaatst werden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛhaagɛ.' [monogr.]
II-8
|
20113 |
ridderspoor |
ridderspoor:
-
ridderspoor (L210p Venray)
|
ridderspoor [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rīk (L210p Venray
[(vier of vijf)]
),
viertander:
vīrtandǝr (L210p Venray),
vijftander:
viftandǝr (L210p Venray)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24512 |
riet |
riet:
riet (L210p Venray),
-
rie:t (L210p Venray, ...
L210p Venray),
riet (L210p Venray),
arundo
riēt (L210p Venray),
WLD
rīēt (L210p Venray),
rietpluim:
riētpluum (L210p Venray)
|
riet [DC 25 (1954)], [SGV (1914)] || Riet (phragmites communis 80 tot 135 cm grote plant. De plant heeft een kruipende wortelstok en dikwijls bovengrondse uitlopers; de bladeren zijn breed en spits, de randen zijn ruw aan de voet met een haarkrans; de aartjes bevinden zich in een grote, st [N 92 (1982)] || riet (Phragmites communis Trin.) [DC 60a (1985)] || rietpluim
III-4-3
|
30478 |
riet-, strodekker |
strooidekker:
strø̜jdɛkǝr (L210p Venray)
|
Ambachtsman die met behulp van stro of riet daken dekt. [monogr.]
II-9
|
24231 |
rietgans |
wilde gans:
alle soorten worden (wilde) ganzen genoemd
wilde gans (L210p Venray)
|
rietgans (± 80 zwarte bek met gele rand; meer in het binnenland; roep lager dan grauwe gans [119a] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24232 |
rietgors |
venmeesje:
venmieske (L210p Venray),
vènmieske (L210p Venray)
|
rietgors || rietgors (15 man heeft zwarte kop en bef; woont bij het water; veel in riet; is algemeen; trekt ook wel; roep [tsiep]; zang stotterend [tjip...tjip...tjip...tji-di-di] [N 09 (1961)]
III-4-1
|