18103 |
ringworm |
ringworm:
ringwurm (L210p Venray)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
schellen:
schellen (L210p Venray)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
rins:
die bòtter is rins
rins (L210p Venray),
zuursig:
zoersig (L210p Venray)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] || zuur
III-2-3
|
21214 |
riool |
goot:
geut (L210p Venray),
grub:
(thuis).
grip (L210p Venray),
riolering:
ri-jooleering (L210p Venray),
riool:
(gemeente).
’t riool (L210p Venray)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
eind:
⁄t aend (L210p Venray),
rit:
rit (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
schietworm:
larve van de kniptor, ook wel emelt
schietwörm (L210p Venray),
larve van de kniptor, ook wel ritnaald
schietwörm (L210p Venray)
|
emelt || ritnaald
III-4-2
|
25039 |
ritselen |
knisperen:
knisperre (L210p Venray),
ritselen:
ritsele (L210p Venray)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18214 |
ritssluiting |
rits:
rits (L210p Venray)
|
Ritssluiting [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
24317 |
riviergrondel |
grondje:
gruundje (L210p Venray),
modderkruiper:
Veldeke 1979 nr. 1
modderkroeper (L210p Venray)
|
grondeling (vis) || Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
Veldeke 1979, nr. 1
d’n áccacia (L210p Venray),
WLD
acazia (L210p Venray)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|