25084 |
roesten |
roesten:
roeste (L210p Venray)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
vuur:
vuūr (L210p Venray)
|
zwarte vlekken die bij vochtig wasgoed door verstikking kunnen optreden
III-2-1
|
21363 |
roezemoezen |
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespele (L210p Venray)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21821 |
roezemoezen: geroezemoes |
geroezemoes (zn.):
[zn.]
geroeze mōēs (L210p Venray)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32976 |
rogge |
rog(ge):
rǫx (L210p Venray)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
brood:
Aoveral wert broeëd gebákke: overal kan men de kost verdienen Bedörve broeëd ien de tes hebbe: Een wind die onhoorbaar gelaten is en die ontzettend stinkt Daor vret eennen hoond nog gén broeëd van: gezegde , wanneer iets heel erg is Mit koomplemente kunde gén brödje koeëpe: alleen plichtplegingen halen niet veel uit
broeëd (L210p Venray),
zoetbrood:
zuūtbroeëd (L210p Venray),
zwartbrood:
zwártbroeëd (L210p Venray)
|
bepaald soort roggebrood met zoetige smaak || roggebrood
III-2-3
|
19493 |
roken |
fimpen:
fimpe (L210p Venray),
paven:
òs grótvader paaft hieël wat áf
pave (L210p Venray),
roken:
Roeëke as enne ketter: zeer veel roken Li‰ge, dat t rókt bovve de kop: ontzettend liegen Zien pi‰p og goeëd roeëke: nog gezond zijn zwaore tebák roeëke: liegen
roeëke (L210p Venray),
smoken:
n goej segaar smoeëke is n genot dat de kwállitejt van t laeve verhögt. Segare smoeëke mòt dorrum kunne
smoeëke (L210p Venray)
|
roken || roken van tabak
III-2-3
|
31972 |
rolbandmeter |
rolmaat:
rǫlmǭt (L210p Venray)
|
Meetlint, bestaande uit een stalen band van twee tot vijf meter lang, die opgerold is gemonteerd in een omhulsel van staal of kunststof. Meestal is het mechanisme voorzien van een veer, die de uitgetrokken band automatisch weer oprolt in het huis. Zie ook afb. 100. [N 53, 186b; monogr.]
II-12
|
19800 |
rolgordijn |
roldoek:
roldoēk (L210p Venray)
|
rolgordijn
III-2-1
|