34587 |
schei |
schei:
sxęi̯ (L210p Venray)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26518 |
scheistok |
schei(d)stok:
schei(d)stok (L210p Venray)
|
De lange stok waaraan de scheiplank vastzit en die doorloopt tot op de steenzolder. Zie ook afb. 83 en 84 en de toelichting bij het lemma scheiplank. [N O, 24e; A 42A, 42]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
kletsen:
kletse (L210p Venray),
schelden:
schelde (L210p Venray, ...
L210p Venray),
schelle (L210p Venray),
schimpen:
schimpe (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
grappenmaker:
grappemēēker (L210p Venray),
komiek:
⁄ne komiek (L210p Venray)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30021 |
schelpkalk |
schelpkalk:
sxɛlǝpkalǝk (L210p Venray)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
32251 |
scheluw |
winds:
wins (L210p Venray)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
24897 |
schemeren |
grauwen:
yroͅ:wə (L210p Venray),
schemeren:
schemere (L210p Venray),
schiemere (L210p Venray),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmere (L210p Venray),
overgang van licht naar donker.
het schemert (L210p Venray)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
schiemere (L210p Venray)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
avondschemer:
aovendschiemer (L210p Venray),
halfduister:
halfduuster (L210p Venray),
schemer:
schiemer (L210p Venray),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmer (L210p Venray),
schemeravond:
schiemeraovend (L210p Venray),
schemerduister:
schiemerduuster (L210p Venray)
|
avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemeravond
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
schaenkel (L210p Venray),
schenkel (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|