30119 |
schenkel, formeel |
formeel:
fǫrmēl (L210p Venray),
schenkel:
sxęŋkǝl (L210p Venray)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
keráf (L210p Venray)
|
karaf
III-2-1
|
28607 |
schepkorf |
schepkieps:
sxø̜pkips (L210p Venray),
schepkorf:
sxø̜pkø̜rf (L210p Venray)
|
Klein, breed korfje zonder vlieggat waarmee men de zwerm vangt. In de kop is meestal een stalen ring of een touwtje bevestigd waar de duim door gestoken kan worden en waarmee het korfje eventueel aan een tak gehangen kan worden. [N 63, 84b; N 63, 3g; N 63, 2b; monogr.]
II-6
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
de les lezen:
de les lêzze (L210p Venray)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17801 |
scherp luisteren |
horen:
huure (L210p Venray)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
27016 |
scherp staan |
scherp staan:
sxɛrp stǭn (L210p Venray)
|
Spits toelopen van de raat of raten tijdens het bouwen. De uiteinden van de raten zijn wigvormig. Het scherp staan is een teken dat de jonge raat nog verlengd wordt. [N 63, 16c]
II-6
|
27015 |
scherp zetten |
scherp zetten:
sxɛ̄rǝp ˲ze̜tǝ (L210p Venray)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
34275 |
scheuken |
schobben:
sxobǝ (L210p Venray)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
26397 |
scheut |
kiem:
kim (L210p Venray),
scheut:
sxø̄t (L210p Venray)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
33908 |
schiefelbeen |
schiefelbeentje:
sxȳfǝlbē̜ntjǝ (L210p Venray),
schiefeltjes:
sxȳfǝlkǝs (L210p Venray)
|
Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.]
I-9
|