21086 |
schimmel |
schimmel:
sxemǝl (L210p Venray)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
schimmel (L210p Venray)
|
schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
kletsen:
kletse (L210p Venray),
schimpen:
schimpe (L210p Venray)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
boot:
buət (L210p Venray),
schip:
schip (L210p Venray)
|
schip [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
sxipər (L210p Venray)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
schippere (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25045 |
schitteren |
gloeien:
gloejend (L210p Venray)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
voetgetouw (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26502 |
schoen |
schoentje:
schoentje (L210p Venray)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schoen (L210p Venray, ...
L210p Venray),
schoën (L210p Venray)
|
schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|