20590 |
snoepen |
snoepen:
snoepe (L210p Venray),
snoeperij:
snoepereej (L210p Venray),
snollen:
snolle (L210p Venray),
snoepgoed
snolle (L210p Venray)
|
het snoepen || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] || snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
snoep:
snoep (L210p Venray, ...
L210p Venray),
snoeperij:
snoepereej (L210p Venray),
snoepgerei:
snoepgrej (L210p Venray),
snol:
snol (L210p Venray),
snolgerei:
snolgrej (L210p Venray),
zoetigheid:
zuutigheid (L210p Venray)
|
snoep || snoepgoed || snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] || zoetigheid, lekkernij
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
bābbeltje (L210p Venray),
broodbabbel:
broeëdbabbel (L210p Venray),
snoepje:
snuupke (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
ulevelletje:
ulevelleke (L210p Venray),
zurentje:
zurentje (L210p Venray)
|
snoepje || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || soort snoepje || verpakt snoepje in een gekleurd papiertje, waarop een spreuk staat || zuurtje
III-2-3
|
33996 |
snoer |
zweeptouw:
zwēptǫu̯ (L210p Venray)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
knevel:
knevel (L210p Venray),
kné:vəl (L210p Venray),
snor:
snor (L210p Venray, ...
L210p Venray),
snŏr (L210p Venray),
snorrenbaard:
snorrebaard (L210p Venray)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
25048 |
snorren |
snorren:
snorre (L210p Venray)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22472 |
snorrepijp |
hors:
Aanvankelijk een houten plankje (van een sigarenkistje), waarin op gelijke afstand van het midden, twee gaatjes gemaakt worden. Hierdoor wordt een touwtje gespannen. Door het touwtje eerst op te draaien en dan tussen de handen strak te trekken, gaat het plankje draaien en het maakt dan een zoevend geluid. Door het touwtje weer te laten vieren, windt dit zich weer op en men kan de handeling en het geluid herhalen. Later is het plankje ook wel vervangen door een knoop.
hoers (L210p Venray),
snorknoop:
snorknoeep (L210p Venray)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)] || z. toel.
III-3-2
|
18026 |
snotneus |
blaag:
blaag (L210p Venray),
kind:
kiend (L210p Venray),
kuiken:
kuke (L210p Venray),
kwajong:
kwojjòng (L210p Venray),
snothannik:
snòthánnek (L210p Venray),
(fig. van persoon).
snothannik (L210p Venray),
snotkoker:
snotkoker (L210p Venray),
snotkuiken:
snòtkuke (L210p Venray),
snotmuil:
snotmoel (L210p Venray),
snotneus:
snotneus (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray),
snotnuis (L210p Venray),
snòtneus (L210p Venray, ...
L210p Venray),
snotpiemel:
snòtpiemel (L210p Venray),
snottebel:
snòttebèl (L210p Venray),
wijsneus:
wiesneus (L210p Venray)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || kleine jongen met veel praatjes || kwajongen, rekel, snotneus || kwajongen, snotneus || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotaap, snotjongen || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] || snotneus, snotjongen
III-1-2, III-1-4
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
snottere (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snufke (L210p Venray)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|