e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoepen snoepen: snoepe (Venray), snoeperij: snoepereej (Venray), snollen: snolle (Venray), snoepgoed  snolle (Venray) het snoepen || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] || snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoepgoed snoep: snoep (Venray, ... ), snoeperij: snoepereej (Venray), snoepgerei: snoepgrej (Venray), snol: snol (Venray), snolgerei: snolgrej (Venray), zoetigheid: zuutigheid (Venray) snoep || snoepgoed || snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] || zoetigheid, lekkernij III-2-3
snoepje babbeltje: bābbeltje (Venray), broodbabbel: broeëdbabbel (Venray), snoepje: snuupke (Venray, ... ), ulevelletje: ulevelleke (Venray), zurentje: zurentje (Venray) snoepje || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || soort snoepje || verpakt snoepje in een gekleurd papiertje, waarop een spreuk staat || zuurtje III-2-3
snoer zweeptouw: zwēptǫu̯ (Venray) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor knevel: knevel (Venray), kné:vəl (Venray), snor: snor (Venray, ... ), snŏr (Venray), snorrenbaard: snorrebaard (Venray) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snorren snorren: snorre (Venray) een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)] III-4-4
snorrepijp hors: Aanvankelijk een houten plankje (van een sigarenkistje), waarin op gelijke afstand van het midden, twee gaatjes gemaakt worden. Hierdoor wordt een touwtje gespannen. Door het touwtje eerst op te draaien en dan tussen de handen strak te trekken, gaat het plankje draaien en het maakt dan een zoevend geluid. Door het touwtje weer te laten vieren, windt dit zich weer op en men kan de handeling en het geluid herhalen. Later is het plankje ook wel vervangen door een knoop.  hoers (Venray), snorknoop: snorknoeep (Venray) Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)] || z. toel. III-3-2
snotneus blaag: blaag (Venray), kind: kiend (Venray), kuiken: kuke (Venray), kwajong: kwojjòng (Venray), snothannik: snòthánnek (Venray), (fig. van persoon).  snothannik (Venray), snotkoker: snotkoker (Venray), snotkuiken: snòtkuke (Venray), snotmuil: snotmoel (Venray), snotneus: snotneus (Venray, ... ), snotnuis (Venray), snòtneus (Venray, ... ), snotpiemel: snòtpiemel (Venray), snottebel: snòttebèl (Venray), wijsneus: wiesneus (Venray) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || kleine jongen met veel praatjes || kwajongen, rekel, snotneus || kwajongen, snotneus || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotaap, snotjongen || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] || snotneus, snotjongen III-1-2, III-1-4
snotteren snotteren: snottere (Venray, ... ) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2
snuifje snuifje: snufke (Venray) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3