21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stomboout (L210p Venray)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
28689 |
stoomwassmelter |
stoomwassmelter:
stuǝmwassmɛltǝr (L210p Venray)
|
Toestel om was te smelten waarbij gebruik gemaakt wordt van stoom. Een waskanon is een stoomwassmelter. Het bestaat uit twee op een pan in elkaar gemonteerde bussen, waarvan de binnenste geperforeerd is. De ruwe raat wordt enige etmalen geweekt, waardoor het ergste vuil loslaat. De massa wordt in stukjes gebroken, in de binnenste cilinder gestopt, de pan wordt voor de helft met water gevuld en het geheel wordt op het vuur gezet. De hete stoom smelt de raat, de vloeibare was loopt door een tuitje uit het toestel en kan opgevangen worden op een heetwaterbad. Vervolgens laat men de waskoek langzaam afkoelen (De Roever, pag 284). Volgens de informant van Q 253 bestaat dit toestel niet in zijn streek. [N 63, 129b]
II-6
|
28609 |
stootkorf |
stootkorf:
stuǝtkø̜rf (L210p Venray)
|
Korf die men aan een soort riek of gaffel omhoogsteekt om moeilijk te vangen zwermen door stoten te kunnen pakken. Wanneer een zwerm zich hoog in een boom heeft genesteld, moet men er met een ladder bijklimmen. Ook probeert men door met zand te gooien, water te spuiten of door lawaai te maken de zwerm een andere aanvliegplaats te doen innemen. [N 63, 86a; N 63, 86b; N 63, 86d; N 63, 83]
II-6
|
34577 |
stootring |
as:
ās (L210p Venray)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
30161 |
stootvoeg |
stootvoeg:
stǫt˲[voeg] (L210p Venray)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
stop (L210p Venray)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19376 |
stop, zekering |
stop:
Ge mót ennen neeje stop ien de zekeringskâs draeje
stop (L210p Venray)
|
zekering
III-2-1
|
19481 |
stopcontact |
aansluitdoos:
ánsluutdoeës (L210p Venray),
stekkerdoos:
stekkerdoeës (L210p Venray)
|
doos, waarin men een stekker kan aansluiten/steken || stopcontact
III-2-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L210p Venray),
stoppels:
stǫpǝls (L210p Venray)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
30626 |
stopverf |
stopverf:
stǫk˲vɛ̄rf (L210p Venray)
|
Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.]
II-9
|