e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stronk, stengel van koolplanten hart: WLD  t’hart (Venray), kappenstronk: káppesstroonk (Venray), koolstronk: koeëlstroonk (Venray), stronk: streunk (Venray), Veldeke 1979, nr. 1  d’n stroonk (Venray) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] || koolstronk I-7
strontje schijtvlek: schietvlek (Venray, ... ), strontje: streuntje (Venray), weegscheet: weegscheet (Venray), wegescheet: d`n weegescheet (Venray), wegescheet (Venray, ... ) een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] || Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2
strontvlieg madenschijter: maajeschieter (Venray), strontvlieg: stroontvlieg (Venray), groen-goud kleurig  stroontvliēg (Venray) strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] || vlieg, soort III-4-2
strooien strooien: stroi̯ǝ (Venray), strouwen: strǭu̯ǝ (Venray) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] I-11
strooien dak strooien dak: strǫjǝ dak (Venray) Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.] II-9
strooien hoed strooien hoed: strôjehoed (Venray) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3
strooisel strooisel: stroi̯sǝl (Venray), strø̜i̯sǝl (Venray), strouwsel: strau̯sǝl (Venray), strǭu̯sǝl (Venray) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
strooiselvlaai kruimelvlaai: krumelflaai (Venray) soort vlaai met vulling van meel boter en suiker III-2-3
stroop stroop: strōǝp (Venray) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
stropdas strik: strik (Venray) stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3