30557 |
stucadoor |
plafonner:
plǝfonǝr (L210p Venray
[(stucadoor voor sierwerk)]
),
stucadoor:
stekǝdōr (L210p Venray),
stȳkadōr (L210p Venray)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
24834 |
stuifmeel |
stuifmeel:
stȳfmę̄l (L210p Venray)
|
Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143]
II-6
|
28541 |
stuifmeelkrans |
stuifmeelrand:
stȳfmę̄lrant (L210p Venray)
|
De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b]
II-6
|
25138 |
stuifsneeuw |
stuifsneeuw:
stuuf sneej (L210p Venray),
(= stuifsneeuw).
stuufsnìj (L210p Venray)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
stuufzând (L210p Venray),
stuufzânt (L210p Venray)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
eventjes stuiken:
ę ̞fkǝs stukǝ (L210p Venray),
in een kuiltje bikkelen:
Sub bikkele.
bikkele ien `n kuleke (L210p Venray),
stuiken:
stoeke (L210p Venray, ...
L210p Venray),
stŏĕke (L210p Venray)
|
[Knikkeren]. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || De randjes aan de vormelingen, ontstaan bij het neerslaan, wegwerken. Doorgaans drukte men daartoe even met de onderkant van de vormbak op de vormeling. [monogr.] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
II-8, III-3-2
|
18061 |
stuipen |
kramp:
krámp hebbe (L210p Venray, ...
L210p Venray),
stuipen:
de stuupe krīēge (L210p Venray),
stupe (L210p Venray),
stupe hebbe (L210p Venray),
stuupe (L210p Venray)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartbotje:
stārtbèùtje (L210p Venray)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
stuve (L210p Venray),
stü:və (L210p Venray)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
stŭŭver (L210p Venray)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|