22353 |
blindemannetje spelen |
blindekoe:
bliende koe speule (L210p Venray)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinke (L210p Venray)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
bloed (L210p Venray),
blōet (L210p Venray)
|
bloed [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
bluuj (L210p Venray)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
bloēdluus (L210p Venray),
bloëedluus (L210p Venray),
idiosyncr.
bloedluus (L210p Venray)
|
bloedluis || bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)] || Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: rode vogelmijt of bloedluis: 1 mm - zuigt s nachts bloed - bij warm weer een echte plaag. [N 93 (1983)]
III-3-2, III-4-2
|
18138 |
bloeduitstorting |
blauwe plek:
blauwe plaak (L210p Venray)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloedwaorst (L210p Venray),
bloēdwaorst (L210p Venray),
blōēdworst (L210p Venray),
blōētwòòrst (L210p Venray)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloedzuger (L210p Venray),
bloedzuuger (L210p Venray),
bloēdzūger (L210p Venray),
idiosyncr.
bloedzuger (L210p Venray)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)], [SGV (1914)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloeitijd:
bläöjtied (L210p Venray)
|
bloeitijd
III-4-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄i̯ǝ (L210p Venray),
opbloeien:
òpbläöje (L210p Venray)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || opbloeien
I-4, III-4-3
|