19516 |
theepot |
theekannetje:
thieëkenneke (L210p Venray),
theepot:
thieëpot (L210p Venray)
|
theekannetje || theepot
III-2-1
|
19596 |
theezeefje |
theezijtje:
thieëzeejke (L210p Venray),
zijtje:
zeejke (L210p Venray)
|
koffie/theezeefje || theezeefje
III-2-1
|
19781 |
thuis |
thuis:
thŭŭs (L210p Venray)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
tiend (L210p Venray)
|
tiend [SGV (1914)]
III-3-1
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tientje van de roeezekrans (L210p Venray)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
tijdelijke aflaat:
tiedelikke aflaot (L210p Venray)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdkorting:
tĭĕdkorting (L210p Venray)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tiēger (L210p Venray),
tīēger (L210p Venray)
|
tijger [SGV (1914)] || Tijger.
III-3-2
|
31743 |
timmerbedrijf |
timmerijtje:
temǝrējkǝ (L210p Venray)
|
Bedrijf waar allerlei timmerwerk wordt uitgevoerd. Timmerbedrijven hebben meestal weer verschillende afdelingen zoals de werkplaats, de houtopslagplaats, en bij grotere bedrijven, een aparte zagerij. [N 55, 177a; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
timmerkerel:
temǝrkęl (L210p Venray),
timmerman:
temǝrman (L210p Venray)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|