e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treuzelen plaren: cf. WNT XII-1 kol. 2160-2162 s.v. "pladeren - plaaieren - plaren"in oorspr. bet. "beuzelen  plaare (Venray), treuzelen: treuzele (Venray, ... ) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)] III-1-4
trichomonose het geel: t’ gêl (Venray) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Trichomonose: ziekte veroorzaakt door een parasitaire bacterie, die vooral huist in bek, keel en krop. Bij de besmette jongen zijn diarree met zure afgang de eerste verschijnselen. Er ontstaan gele ettergezwe [N 93 (1983)] III-3-2
triduüm tridum (<lat.): triduum (Venray) Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)] III-3-3
troebel, vuil (water) gemoerd: gemoerd (Venray), troebel: troebel (Venray) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)] III-4-4
troebele ogen blasse ogen: blasǝ ūǝgǝ (Venray) [N 8, 94g] I-9
troef troef: troef (Venray), troēf (Venray), trŏĕf (Venray) Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)] || Troef bij het kaartspel. III-3-2
troep troep: troep (Venray), trŭŭp (Venray), (klocht = vee).  troep (Venray) een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
troeven snijden: snejə (Venray), troeven: troēve (Venray) 1. Het troeven met kaarten. || Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)] III-3-2
troeven (mv.) troeven (mv.): trōēve (Venray) troeven (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
troffel metseltroffel: mɛtsǝltrufǝl (Venray), troffel: trufǝl (Venray) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9