21666 |
verschuldigd zijn |
schuld hebben:
schuld hebbe (L210p Venray)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
kransen:
kraense (L210p Venray),
Vroeger werd dit gedaan door de buurt, ter gelegenheid van feestelijke gebeurtenissen, zoals: zilveren, gouden bruiloft, priesterfeest, jubileum. Var.: pieële.
kraense (L210p Venray),
pelen:
pieele (L210p Venray),
pieële (L210p Venray),
sieren:
siere (L210p Venray),
versieren:
versiēre (L210p Venray)
|
Kransen vlechten. || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)] || Versieren, opmaken. || Versieren, werken aan een ereboog.
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
opdos:
op dos (L210p Venray, ...
L210p Venray),
smuk (<du.):
smoek (L210p Venray)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
versleete (L210p Venray),
verslete (L210p Venray)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25828 |
versnijden |
versnijden:
vǝrsnē̜jǝ (L210p Venray),
vǝrsnęjǝ (L210p Venray)
|
Een muur vanaf een bepaald punt minder dik verder bouwen, bijvoorbeeld door van tweesteens naar anderhalfsteens of, volgens de invullers uit L 320a en L 382, van steens naar halfsteens over te gaan. [N 31, 46a] || Verschillende brouwsels mengen. In L 210 gebruikt men als versnijbier oud bier. [N 35, 88; monogr.]
II-2, II-9
|
30058 |
versnijding |
versnijding:
vǝrsnejeŋ (L210p Venray)
|
Elk van de trapsgewijze versmallingen in het metselwerk van een fundament. [N 31, 2a; monogr.]
II-9
|
18797 |
verstand |
goede hersens:
goeie hersens (L210p Venray),
verstand:
verstând (L210p Venray)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || verstand, rede
III-1-4
|
19179 |
verstandig |
bij:
bi-j zien (L210p Venray),
goed bij:
goed bej (L210p Venray),
gōēd bi-j zien (L210p Venray),
goed bij kop:
goēd bij kòp (L210p Venray),
verstandig:
verstandig (L210p Venray),
verstendeg (L210p Venray)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] || verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17625 |
verstandskies |
baktand:
baktand (L210p Venray),
oogtand:
ó:chtánt (L210p Venray),
verstandstand:
vərstá:ntstá:nt (L210p Venray)
|
verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29112 |
verstellen |
stukken:
støkǝ (L210p Venray)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|