19714 |
wasbord |
schroebbel:
schroebbel (L210p Venray),
schroebel (L210p Venray)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
23597 |
wasdraad |
lont:
lont (L210p Venray)
|
De in was gedrenkte draad, gebruikt om kaarsen aan te steken [spintlicht?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19658 |
wasgoed |
schoon gerei:
schòn gerej (L210p Venray),
strijkwas:
(was die klaar is om te strijken).
striekwes (L210p Venray),
wasgoed:
wâsgoēd (L210p Venray)
|
Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] || wasgoed
III-2-1
|
19598 |
wasketel |
sopketel:
sopketel (L210p Venray),
soppot:
soppot (L210p Venray),
wasblik:
wâsblek (L210p Venray)
|
blikken, taps toelopend wasbekken met oor || grote ronde ketel waarin de was en/of het varkensvoer gekookt werd
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
peg:
Aanvankelijk werd het wasgoed vastgeklemd met een open gesneden takje ca 10 cm lang. In de lengte was dit voor de helft open gekerft en het werkte zodoende klemmend
peg (L210p Venray),
pinnetje:
pinneke (L210p Venray),
waspinnetje:
wâspinneke (L210p Venray)
|
wasknijper || zeer oude benaming voor een soort wasknijper
III-2-1
|
28671 |
waskoek |
wasbroodje:
(mv)
wasbrø̜tjǝs (L210p Venray)
|
Vorm waarin de gezuiverde was wordt geknepen of geperst. Wanneer men de gezuiverde was met de hand bewerkt, ontstaat voornamelijk een bolvorm. Indien men de gezuiverde was machinaal perst, verkrijgt men een koek- of broodvorm. [N 63, 121d; N 63, 121e; monogr.]
II-6
|
19752 |
waskom |
wasblik:
wâsblek (L210p Venray)
|
waskom
III-2-1
|
19715 |
waslijn |
droogdraad:
druuëgdraod (L210p Venray, ...
L210p Venray),
drooglijn:
druuëglien (L210p Venray),
wasdraad:
wâsdraod (L210p Venray),
waslijn:
weslien (L210p Venray),
wâslien (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
drooglijn || wasdraad || waslijn
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
ben:
bɛn (L210p Venray),
wasmand:
wɛsmant (L210p Venray)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
28567 |
wasmot |
mot:
mot (L210p Venray)
|
Vlinderachtig insect dat zijn eieren legt op wasraten, zodat de made zich kan voeden met was en broed. Voor het bijenvolk is de wasmot de belangrijkste vijand. Er zijn verschillende soorten wasmotten, maar in Nederland komen vooral voor de kleine wasmot, Achroia grisella, en de grote, Galleria mellonella (De Roever, pag. 412). Het wasmotvrouwtje legt eitjes in raat en bijenwoning. De hieruit gekomen larven vreten alles op wat zij kunnen vinden. Naast de wasmot zijn voor de bij schadelijke insecten de bijenwolf of graafwesp, de spin, wesp, bijenluis, doodskopvlinder en mier. Tegenwoordig is de varoa-mijt zeer gevreesd. Voor de bij schadelijke vogels zijn vooral koolmees, specht en zwaluw. Van de overige dieren kunnen spitsmuis, kat, pad, slak, egel en hen schadelijk zijn. In N 63, 70 werd gevraagd naar een bestrijdingsmiddel tegen wasmot. Volgens de informanten zijn beproefde remedies: de kast of korf afzwavelen, motteballen erin hangen, werken met paradichloorbenzine en ijsazijn of inwrijven met notebladeren. Ieder schadelijk aspect moet echter op eigen wijze bestreden worden. [N 63, 69a; N 63, 69b; N 63, 69c; N 63, 70; Ge 37, 200]
II-6
|