18296 |
bont als apart kledingstuk |
pelsje:
pelske (L210p Venray)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bōnt ɛn blòuw gəslāgə (L210p Venray)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24124 |
bonte kraai |
bonte kraai:
bônte krej (L210p Venray),
grijze kraai:
grieze krej (L210p Venray),
winterkraai:
winterkrej (L210p Venray),
zaadzak:
of te lezen als rotzak? cf. JPost
zòòtzak (L210p Venray)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, bonte —
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
spaecht (L210p Venray)
|
specht
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskraag (L210p Venray)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
bonzen:
bonze (L210p Venray)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32550 |
boodschappenmand |
kalbas:
kalǝbas (L210p Venray)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|
22552 |
boog |
boog:
bōx (L210p Venray),
J.V. boog.
boeëg (L210p Venray),
J.V. sub boeëg.
boog (L210p Venray),
kopse boog:
kǫpsǝ bōx (L210p Venray),
pijlenboog:
piləmbo:ch (L210p Venray),
J.V. pielenboog.
pielenboeëg (L210p Venray),
J.V. sub pielenboeëg.
pielenboog (L210p Venray)
|
3. Boog, handboog. || [3. Boog, handboog]. || boog [RND] || Boog om pijlen af te schieten. || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9, III-3-2
|
28414 |
boogkorf |
boogkorf:
bōxkø̜rf (L210p Venray)
|
Langwerpige korf maar boogvormig aan de bovenzijde in de vorm van een broodtrommel, van stro gemaakt en met riet genaaid. De boogkorf is een tussenvorm tussen de oude, ronde strokorf en de moderne bijenkast. Een typisch voorbeeld van een boogkorf is de Gravenhorster boogkorf, die van stro over een mal gevlochten wordt en al naar gelang de grootte 9, 12 of 16 boograampjes bevat, welke in de kop van de korf door een zaag op de juiste afstand worden gehouden en van onderen met oognagels in de korfwand worden vastgezet (De Roever, pag. 170-171). De ramen zijn beweegbare, houten kaders die men naar believen uit de korf kan nemen of terugplaatsen. Een nadeel is dat, wanneer de vlechter niet al te minutieus heeft gewerkt of wanneer de korf door zijn gewicht gaat doorzakken, de raampjes niet meer uitneembaar zijn. Het principe van de Gravenhorster boogkorf is, dat hij is ontstaan door de combinatie van het goedkope materiaal stro en de voordelen van de losse bouw, namelijk ramen. [N 63, 3d; N 63, 2b; N 63, 3c]
II-6
|
22464 |
boogschuttersgilde |
doel:
doel (L210p Venray, ...
L210p Venray),
schutterij:
schuttereej (L210p Venray)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij, gilde.
III-3-2
|