25677 |
weken |
weken:
weken (L210p Venray)
|
Het graan onder water houden teneinde kieming mogelijk te maken. De invuller uit P 180 merkt op dat dit weken een dag of drie duurt. [N 35, 9; N 35, 10; monogr.]
II-2
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
mondfiat:
mondfiat (L210p Venray),
moonfiat zien (L210p Venray)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
goed met de mond zijn:
gōēd mit de moont (L210p Venray),
goed praten:
goed kunne praote (L210p Venray)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
dijen (omschr.):
deeje (L210p Venray),
gelp:
Veldeke 1979 nr 1
gelp (L210p Venray),
WLD
gelp staon (L210p Venray),
vet:
WLD
vet staon (L210p Venray)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] || welig groeien, gedijen
III-4-3
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
wenkbrāūw (L210p Venray),
wĕnkbrouw (L210p Venray),
wenksbrauw:
wiensbrau (L210p Venray)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
22018 |
wennen aan een ander hok |
overwennen:
ôver wenne (L210p Venray)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19071 |
wensen |
wensen:
wensche (L210p Venray)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L210p Venray)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
werkbank:
węrǝk˱baŋk (L210p Venray)
|
De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a]
II-11
|
28401 |
werkbij |
werk[bij]:
węrk[bij] (L210p Venray)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|