19517 |
botervlootje |
boterschotel:
bòtterschòttel (L210p Venray),
boterschoteltje:
o = gesloten, kort
botterschuttelke (L210p Venray),
botervloot:
bòttervloeët (L210p Venray),
botervlootje:
bottervleutje (L210p Venray)
|
botervloot || botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
29961 |
bouwemmer |
specie-emmer:
spēsi-ɛmǝr (L210p Venray)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
28461 |
bouwen |
mooi werk:
mǫj węrk (L210p Venray)
|
Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54]
II-6
|
30055 |
bouwgrond |
zandlaag:
zãntlǭx (L210p Venray)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
kampje:
kɛmpkǝ (L210p Venray),
land:
lant (L210p Venray),
lānt (L210p Venray),
veld:
fęlt (L210p Venray),
vɛlt (L210p Venray),
vɛ̄lt (L210p Venray)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (L210p Venray),
Ennen âlde brák is niks werd
brák (L210p Venray),
braad:
Dat is mij daor ennen âlden braoj
braoj (L210p Venray),
gebraak:
Dat is mij daor \'n gebraak
gebraak (L210p Venray),
krak:
krák (L210p Venray),
schabraak:
Dat is \'n echt schábbraak
schábbraak (L210p Venray)
|
bouwval || bouwval, bouwvallig huis || oud, bouwvallig gebouw
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
de zwarte grond:
dǝ zwartǝ gront (L210p Venray)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
bovenpijp:
bǫvǝpīp (L210p Venray)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
24719 |
boveneinde van de stam |
topeind:
Veldeke 1979 nr 1
top-aend (L210p Venray)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25780 |
bovengisting |
bovengisting:
bovengisting (L210p Venray)
|
De gisting die optreedt bij temperaturen tussen 12 en 25 graden Celsius. [monogr.]
II-2
|