20625 |
kandijsuiker |
borstklont:
baorskloont (L244a Veulen),
borstsuiker:
baorssoeker (L244a Veulen),
kandijsuiker:
kândeej (L244a Veulen),
kândeejsoeker (L244a Veulen)
|
bruin/zwarte kandijklontjes || kandij || kandijsuiker || witte en bruine kandijsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
t laeve is n pi‰p kenieël, ieder lekt r an en kriegt zien dieël (pseudodefinitie van het leven)
kenieël (L244a Veulen)
|
kaneel
III-2-3
|
27442 |
kap |
huif:
huif (L244a Veulen)
|
Dat deel van de klomp dat zich boven de voorvoet bevindt. Zie ook afb. 257. Bij de hoge klomp loopt de kap tot boven de wreef door, bij de lage klomp is de kap veel lager en korter. [N 97, 30; monogr.]
II-12
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
\'n Neus is genne kápstok: men moet niet alles vertellen Wat án de kápstok hánge: iets uitstellen
kápstok (L244a Veulen)
|
kapstok
III-2-1
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (L244a Veulen),
wezen:
waeze (L244a Veulen)
|
aard, wezen || aard. karakter
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmɛlk (L244a Veulen)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20672 |
karnemelksepap |
botermelksepap:
bòttermelksepáp (L244a Veulen)
|
karnemelksepap
III-2-3
|
34249 |
karnen |
karnen:
kęnǝ (L244a Veulen)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
karnrad:
kęnrat (L244a Veulen)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
karnpols:
kęnǝpøls (L244a Veulen),
pols:
pøls (L244a Veulen)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|