29971 |
korteling |
korteling:
kǫrtǝleŋ (L244a Veulen)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kármenaaj (L244a Veulen),
kotelet:
kortelet (L244a Veulen),
zie kortelet
kòttelet (L244a Veulen)
|
carbonade met been || karbonade || kotelet
III-2-3
|
26087 |
kozijn |
deurgebont:
dø̄rgǝbōnt (L244a Veulen)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜i̯ǝ (L244a Veulen)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
32072 |
kram |
sloop:
sluǝp (L244a Veulen)
|
U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.]
II-12
|
20804 |
krent |
krent:
Vitis vinifera apyrena corinthiaca
krint (L244a Veulen)
|
krent,gedroogde druif zonder pit
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenweg:
krintewég (L244a Veulen)
|
krentenbrood
III-2-3
|
34465 |
krielkip |
kriel:
kril (L244a Veulen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
kaarsenkroonluchter:
kersekroeënluchter (L244a Veulen),
kroonluchter:
kroeënluchter (L244a Veulen)
|
aan het gewelf hangende lichtkroon || kaarsenlichtkroon
III-2-1
|
30146 |
kroonlijst |
muizetand:
mūzǝntānt (L244a Veulen)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|