31882 |
raspen, grof vijlen |
raspelen:
rãspǝlǝ (L244a Veulen)
|
Een stuk hout met een houtrasp of een grove houtvijl een eerste, ruwe bewerking geven. [N 53, 158a; monogr.]
II-12
|
20529 |
rauw |
rauw:
raow (L244a Veulen)
|
rauw, niet gekookt/gebraden
III-2-3
|
18868 |
razen en tieren |
razen:
raoze (L244a Veulen),
sakkeren:
sákkere (L244a Veulen)
|
razen, tieren || vloeken, tieren, te keer gaan
III-1-4
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
raech(t)verrig (L244a Veulen)
|
rechtvaardig
III-1-4
|
19128 |
redeneren |
redenereen:
riddenieëre (L244a Veulen)
|
redeneren
III-1-4
|
30537 |
regenpijp |
regenpijp:
rē̜gǝnpīp (L244a Veulen)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
31835 |
reischaaf |
reischaaf:
rējsxāf (L244a Veulen)
|
Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.]
II-12
|
20633 |
reuzel, bladvet |
vlies:
uitgebakken levert dit de kaantjes op
vlies (L244a Veulen)
|
ongesmolten vet van de longkwabben van het varken
III-2-3
|
29929 |
richten |
richten:
rextǝ (L244a Veulen)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.]
II-9
|
30562 |
rij |
rijlat:
rējlat (L244a Veulen)
|
Recht gezaagde en geschaafde houten plank waarmee de metselaar en de stucadoor bij het bepleisteren van muren de overtollige specie afstrijkt. [monogr.; div.]
II-9
|