e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L244a plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 970
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijstevlaai rijstevlaai: riesteflaaj (Veulen) rijstevla III-2-3
rins rins: die bòtter is rins  rins (Veulen) zuur III-2-3
rode kool rood moes: roeëdmoes (Veulen) gekookte rodekool III-2-3
roep- en lokwoord voor de kip tuut, tuut, tuut: tȳt, tȳt, tȳt (Veulen) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus, kuus: kūs, kūs, kūs (Veulen) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roerzeef passe-vite: pas(se)fiet (Veulen, ... ) passevite || persende zeef III-2-1
roestplek vuur: vuūr (Veulen) zwarte vlekken die bij vochtig wasgoed door verstikking kunnen optreden III-2-1
roggebrood brood: Aoveral wert broeëd gebákke: overal kan men de kost verdienen Bedörve broeëd ien de tes hebbe: Een wind die onhoorbaar gelaten is en die ontzettend stinkt Daor vret eennen hoond nog gén broeëd van: gezegde , wanneer iets heel erg is Mit koomplemente kunde gén brödje koeëpe: alleen plichtplegingen halen niet veel uit  broeëd (Veulen), zoetbrood: zuūtbroeëd (Veulen), zwartbrood: zwártbroeëd (Veulen) bepaald soort roggebrood met zoetige smaak || roggebrood III-2-3
roken dampen: daampe (Veulen), fimpen: fimpe (Veulen), paven: òs grótvader paaft hieël wat áf  pave (Veulen), roken: Roeëke as enne ketter: zeer veel roken Li‰ge, dat t rókt bovve de kop: ontzettend liegen Zien pi‰p og goeëd roeëke: nog gezond zijn zwaore tebák roeëke: liegen  roeëke (Veulen), smoken: n goej segaar smoeëke is n genot dat de kwállitejt van t laeve verhögt. Segare smoeëke mòt dorrum kunne  smoeëke (Veulen) roken || roken van tabak III-2-3
rolbandmeter rolmaat: rǫlmǭt (Veulen) Meetlint, bestaande uit een stalen band van twee tot vijf meter lang, die opgerold is gemonteerd in een omhulsel van staal of kunststof. Meestal is het mechanisme voorzien van een veer, die de uitgetrokken band automatisch weer oprolt in het huis. Zie ook afb. 100. [N 53, 186b; monogr.] II-12