30186 |
leemspecie |
leem:
lęm (Q080p Vliermaal)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|
34067 |
lege eerste koe |
muntige eersteling:
møntǝgǝ i̯ǫstǝleŋ (Q080p Vliermaal)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
34147 |
leiden |
dekken:
dęǝkǝ (Q080p Vliermaal),
leiden:
lēǝ (Q080p Vliermaal)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17558 |
lenig |
lips:
lips (Q080p Vliermaal)
|
Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21376 |
leren |
leren:
sĭēͅ het huin het meestə gəliēͅrt, en sĭēͅ zēͅ[i}t brāf gəwēͅs, sĭēͅ mō[e}g vrygər tos go[e}n as (Q080p Vliermaal)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
18340 |
leren beenkap |
stramp:
strampen (Q080p Vliermaal)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18653 |
leren muts die onder de kin wordt gesloten |
oormuts:
ōrmuts (Q080p Vliermaal)
|
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25355 |
leren schede |
leren tas:
[leren] tēs (Q080p Vliermaal)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
17697 |
lever |
lever:
leǝvǝr (Q080p Vliermaal)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c]
I-11
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
liɛ.vərpā.teͅi (Q080p Vliermaal),
pat:
pā.teͅi (Q080p Vliermaal)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|