33767 |
muil |
muil:
mau̯l (Q080p Vliermaal)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
domsnuit:
domsnǭǝt (Q080p Vliermaal)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
muilband:
mǭǝl[band] (Q080p Vliermaal)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muntel:
møntǝl (Q080p Vliermaal)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
dadel, enz.):
moailpiēͅr (Q080p Vliermaal)
|
een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
muiltje:
muiltjes (Q080p Vliermaal)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33687 |
mulle grond |
losse grond:
losǝ gront (Q080p Vliermaal),
mulle grond:
mølǝ gront (Q080p Vliermaal)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
18632 |
muts met pompon |
kwispelmuts:
kweͅ`psəlmuts (Q080p Vliermaal)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
muts (Q080p Vliermaal),
potsje:
poͅtskə (Q080p Vliermaal)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
motsemmijt:
mjoͅtsəmēͅt (Q080p Vliermaal),
ps. omgespeld volgens Frings.
mjoͅtsəmeͅt* (Q080p Vliermaal)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|