20318 |
oud, bejaard |
oud:
aat (Q080p Vliermaal)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oud paard:
āt pi̯āt (Q080p Vliermaal),
versleten paard:
vǝrslēte pi̯āt (Q080p Vliermaal)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oude man:
də goeiə ā man es bēͅ[i} ⁄t piāt dør ⁄t eis gəzak en en ⁄t kāt weͅtter gəvallə (Q080p Vliermaal)
|
De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
18649 |
oude versleten hoed |
weerdaagse hoed:
werdoͅgsə hūt (Q080p Vliermaal)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
aa vrouw (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal)
|
een oude vrouw [ZND 05 (1924)]
III-2-2, III-3-1
|
20328 |
ouderlijk huis |
vaderlijk huis:
znd 11, C8
vadərlək hōēs (Q080p Vliermaal)
|
vaderlijk huis [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
aas (Q080p Vliermaal)
|
ouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
oudwets:
āewets (Q080p Vliermaal)
|
Ouderwets. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
25504 |
ovendeur |
ovendeksel:
ovendeksel (Q080p Vliermaal)
|
Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|
33421 |
ovenkelder |
onderoven:
ǫndǝruǝvǝ (Q080p Vliermaal)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|