24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
champiljoen (Q080p Vliermaal),
champiljoeng (Q080p Vliermaal),
duivelskaas:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040 ei in keis is kort
duvelskeis (Q080p Vliermaal),
paddestoel:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestoel (Q080p Vliermaal)
|
paddestoel [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgeblazen (dik):
opgebloeëze (Q080p Vliermaal),
vet:
vèt (Q080p Vliermaal)
|
Dik, pafferig (papperig, vet, maf). [N 109 (2001)] || Opgeblazen van lijf (pafferig, pappetig, poesterig, opgezwollen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
paulette (<fr.):
Op de schouder.
epolette (Q080p Vliermaal)
|
Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
massa slaag:
ein mas slöe:g (Q080p Vliermaal)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
manskostuum:
manskəstym (Q080p Vliermaal)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24489 |
palmboompje |
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbeumke (Q080p Vliermaal)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
pand:
pān (Q080p Vliermaal
[(vroeger)]
),
perk:
pɛ.rǝk (Q080p Vliermaal
[(breder dan pand)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dǭklatǝ (Q080p Vliermaal)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
peͅrəply (Q080p Vliermaal)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18395 |
parel |
parel:
pjal (Q080p Vliermaal)
|
Parel. Sieraad van de pareloester of –mossel met hoge waarde [parel, paarlemoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|