17885 |
ruk |
rof:
met lange oe
roef (Q080p Vliermaal)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
koemade:
kowmai̯ (Q080p Vliermaal),
madenknoop:
moͅi̯knyp (Q080p Vliermaal),
paardsworm:
pjatswərəm (Q080p Vliermaal)
|
larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bęsǝ (Q080p Vliermaal),
koebeesten:
kuu̯besǝ (Q080p Vliermaal)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
groene rups:
grøn rups (Q080p Vliermaal),
rups:
rups (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
21332 |
samenspannen |
beteenspannen:
beteen: doffe e
dai twie spannen beteen (Q080p Vliermaal)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (Q080p Vliermaal)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
sevoʔe (Q080p Vliermaal),
səvoͅiə (Q080p Vliermaal),
savooie:
savooien
səvoͅi̯ə (Q080p Vliermaal)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
šapəlîr (Q080p Vliermaal)
|
Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
šǭǝl (Q080p Vliermaal)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
34381 |
schaap |
schaap:
šoi̯p (Q080p Vliermaal),
šuop (Q080p Vliermaal)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|