19765 |
schilderij |
schilderij:
šildəreͅi̯ (Q080p Vliermaal)
|
schilderij [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
šøͅmməl (Q080p Vliermaal)
|
schimmel [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
šeep, twei šeepən, klein šeepkə (Q080p Vliermaal)
|
Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
iets voor in mijn voeten (Q080p Vliermaal)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schoen (Q080p Vliermaal),
šoən (Q080p Vliermaal)
|
een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18347 |
schoenlepel |
aantrekker:
aantrekker (Q080p Vliermaal),
ontrekker (Q080p Vliermaal)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] || Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18185 |
schoenveter |
staartel:
stattel (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal)
|
Nestel (van den schoen; fr. lacet). [ZND 05 (1924)] || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šū.fǝl (Q080p Vliermaal
[(ouder dan de hak)]
)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šufǝlǝ(n) (Q080p Vliermaal),
šū.fǝlǝ (Q080p Vliermaal)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33307 |
schoffelmachine |
bietmachientje:
bē̜tmǝšinǝkǝ (Q080p Vliermaal)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|