| 18694 |
slip-over |
kamizool (<fr.):
kaməzōͅl (Q080p Vliermaal)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18270 |
slipjas |
zwaluwstaart:
zweͅlvərstat (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18538 |
slipjas: spotnamen |
batsenklotser:
batsəkloͅtsər (Q080p Vliermaal)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18299 |
slobkous |
getje:
getjes (Q080p Vliermaal)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 17948 |
sloffen |
sloffen:
sloefe (Q080p Vliermaal)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
| 17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slukdęrm (Q080p Vliermaal)
|
Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1
|
| 18977 |
slons (slodder?) |
klotstut:
klotstut (Q080p Vliermaal)
|
Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
| 33723 |
sloothak, slootzeis |
slootmes:
sløu̯tmē̜.s (Q080p Vliermaal),
zouwmes:
zǫu̯mē̜.s (Q080p Vliermaal)
|
Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.]
I-8
|
| 18630 |
sluier |
witte voile (fr.):
witə vuəl (Q080p Vliermaal)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 17933 |
sluipen |
kruipen:
krôpe (Q080p Vliermaal)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|