| 32971 |
stengel, steel |
stam:
stam (Q080p Vliermaal)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
| 25195 |
sterx |
ster:
steͅr (Q080p Vliermaal)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
| 33444 |
steunsels in de bovenhoeken van een poort |
consolen:
konzǫlǝ (Q080p Vliermaal)
|
In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g]
I-6
|
| 20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stiefkienər (Q080p Vliermaal)
|
stiefkinderen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stiefmūdər (Q080p Vliermaal)
|
stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stiefvoidər (Q080p Vliermaal)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 19308 |
stiekem |
heimelijk:
heemələk (Q080p Vliermaal),
ook materiaal znd 1u, 65
heemələk (Q080p Vliermaal)
|
geniepig [ZND 01 (1922)] || Heimelijk, geniepig, enz. [ZND 01u (1924)]
III-1-4
|
| 34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q080p Vliermaal)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stèf (Q080p Vliermaal)
|
Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
| 19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛsəl (Q080p Vliermaal)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|