34293 |
tuierpaal |
tuierpag:
tø̄rpaxt (Q080p Vliermaal),
tuierpik:
tø̄rpek (Q080p Vliermaal)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34292 |
tuiertuig |
tuier:
tø̄r (Q080p Vliermaal)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
hōəf (Q080p Vliermaal),
huoͅf (Q080p Vliermaal),
warmoeshof:
wɛrəmeͅsoͅf (Q080p Vliermaal)
|
hof [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
kelver (Q080p Vliermaal),
kervel:
keͅrəvəl (Q080p Vliermaal)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
lemen muur:
lęjmǝ mūr (Q080p Vliermaal)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
18710 |
tuinwant |
haagmoffel:
hoͅəmufələ (Q080p Vliermaal)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34204 |
tussenklauwontsteking |
slak:
slęk (Q080p Vliermaal)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
20427 |
tweeling |
kweeling:
kwioͅlien (Q080p Vliermaal),
kwiòlieng (Q080p Vliermaal)
|
tweeling [ZND 08 (1925)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34234 |
tweespeen |
tweedemer:
twęi̯dømǝr (Q080p Vliermaal)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
33998 |
twijg |
roetje:
ryi̯kǝ (Q080p Vliermaal)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|