17887 |
een kuil graven |
graven:
ee koet groave
groave (Q080p Vliermaal)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
ee poair šoen (Q080p Vliermaal),
[invloed van AN?, rk]
een paar schoenen (Q080p Vliermaal)
|
een paar schoenen [ZND 06 (1924)] || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
paar zokken (Q080p Vliermaal)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslø.n (Q080p Vliermaal)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
afsmeren:
met een twijg, zweep
oafsmiëre me en smèt (Q080p Vliermaal),
oafsmiëre mè en wies (Q080p Vliermaal)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17876 |
een pak slaag krijgen |
strepen krijgen:
striepə (Q080p Vliermaal)
|
hij zal strepen krijgen (een pak slaag) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
32592 |
een riek mest |
flok/vlok (mest):
flǫk (Q080p Vliermaal)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ix həb ət lɛlɛə sitə (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal),
ix həp tə snot (Q080p Vliermaal),
ix həp tə strɛŋəl (Q080p Vliermaal),
ix həp ənə ka: (Q080p Vliermaal)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄.lǝ (Q080p Vliermaal)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
opbreken:
ǫp˱briɛ.kǝ (Q080p Vliermaal)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|