18192 |
jurk |
kleed:
kleed (Q080p Vliermaal)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18232 |
juweel |
juweel:
zjuweil (Q080p Vliermaal)
|
Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
koək (Q080p Vliermaal)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
kaaksbeen:
koëksbeen (Q080p Vliermaal)
|
Kaakrand waarin de tanden staan (kaakbeen, raak) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletskop (Q080p Vliermaal)
|
Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakjong:
kwakjo.ŋk (Q080p Vliermaal)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krɛ.pkəs (Q080p Vliermaal),
krappen:
krappə (Q080p Vliermaal),
krá.pə (Q080p Vliermaal)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
/
koaten (Q080p Vliermaal)
|
kaarten [SND (2006)]
III-3-2
|
24442 |
kaasmijt |
made:
mai̯ (Q080p Vliermaal),
worm:
wərm (Q080p Vliermaal)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stoef (Q080p Vliermaal),
stuəf (Q080p Vliermaal),
stūf (Q080p Vliermaal)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|