33964 |
kordeel, hotlijn |
kordeel:
kǝrdęi̯l (Q080p Vliermaal)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
33092 |
korenmijt zetten |
maken:
mǭ.kǝ (Q080p Vliermaal)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kərseͅt (Q080p Vliermaal)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
kōs (Q080p Vliermaal)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
bros:
bros (Q080p Vliermaal)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18361 |
kort onderrokje |
onderjupetje (<fr.):
onderjaapje (Q080p Vliermaal)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempeg (Q080p Vliermaal),
dempig (Q080p Vliermaal)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
kort broekje:
koͅt brykskə (Q080p Vliermaal)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
halve bot:
half bot (Q080p Vliermaal)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderbroekje:
ŏndərbry(3)̄kskə (Q080p Vliermaal),
wit broekje:
wit bry(3)̄kskə (Q080p Vliermaal)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|