e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaal

Overzicht

Gevonden: 2122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte overjas stoep: stup (Vliermaal, ... ) herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] || overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortmeel kort: kǫ.t (Vliermaal) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kotelet, ribstuk kotelet: koͅrtəleͅtə (Vliermaal) koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer miezerig (weer): miezerig weer  məzerəx wi̞ər (Vliermaal), zoezie: JK: correct overgenomen  zuzi (Vliermaal) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist ijzel: hijzel  hizəl (Vliermaal) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: buis  bai̞s (Vliermaal) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: kaat vuur (Vliermaal) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kous met knoopjes slobkous: slepkes (Vliermaal) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen n kousen]: lange kous (Vliermaal) kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband kousband: kōsbānd (Vliermaal), kousbindel: kōsbienəl (Vliermaal), kousenbindel: kousenbindel (Vliermaal) kousenband [ZND 01u (1924)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3