32777 |
egketting, koppelhaak |
[eg]wis:
[eg]wī.s (Q075p Vliermaalroot)
|
De haak of korte ketting met haak en ring, die de eg verbindt met het zwenghout van het paard; zie afb. 59. Voor het woorddeel ''eg'' resp. ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 74; N 11A, 157a + b; monogr.]
I-2
|
32790 |
eglichter |
lichthout:
lī.xhō.t (Q075p Vliermaalroot)
|
Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.]
I-2
|
32773 |
egtanden |
tanden:
tān (Q075p Vliermaalroot
[(sg tā.nt)]
)
|
Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
schaals ei:
šǫlzē. (Q075p Vliermaalroot)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewees (Q075p Vliermaalroot)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
e:k (Q075p Vliermaalroot),
-
eek (Q075p Vliermaalroot),
eikenboom:
-
eekeboom (Q075p Vliermaalroot)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ekəls (Q075p Vliermaalroot),
ai van Fr. je vais
aikels (Q075p Vliermaalroot)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eksteroͅëch (Q075p Vliermaalroot),
ekstroog (Q075p Vliermaalroot)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
19686 |
emmer |
tob:
toͅp (Q075p Vliermaalroot, ...
Q075p Vliermaalroot)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
33605 |
enten |
greffelen:
grei̯fələ (Q075p Vliermaalroot)
|
[RND 08]
I-7
|