34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
dobbele guide:
dǫbǝl gits (Q075p Vliermaalroot),
guide:
git (Q075p Vliermaalroot
[(leer)]
)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̄.kǝl (Q075p Vliermaalroot),
heukeltje:
hø̄.kǝlkǝ (Q075p Vliermaalroot),
opper:
øpǝr (Q075p Vliermaalroot)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
[breken] (Q075p Vliermaalroot),
uitgooien:
ǭǝ.t˲gǫi̯ǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn pa:
hiej ôdt nó zene pa (Q075p Vliermaalroot),
hij aardt naar zijn vader:
hij aot no ze voir (Q075p Vliermaalroot)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
kuimen:
kø̜u̯mǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
[JG 1a, 1b]
I-11
|
33839 |
hinniken |
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hu:t (Q075p Vliermaalroot)
|
hoed [RND]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hyǝn (Q075p Vliermaalroot),
hȳǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoorn:
hō.n (Q075p Vliermaalroot),
voet:
vū.t (Q075p Vliermaalroot)
|
Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
teen:
tɛi̯nǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|