e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mompelen brommen: oo wat verkorten  broomen (Vliermaalroot), grommelen: gromelen (Vliermaalroot), oo wat verkorten  groomelen (Vliermaalroot) Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
mot mot: mot (Vliermaalroot) mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motor moteur: mətø͂ͅr (Vliermaalroot) motor [RND] III-3-1
muil muil: mau̯l (Vliermaalroot) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband snuitband: snǭǝ.t˱bānt (Vliermaalroot) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11
muilband, bovenste band van de schoof muilband: mǭl[band] (Vliermaalroot) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muiltje sleffertje: [Vgl. WBD III, 1.3: sloffer (ook sleffer).]  slefferkes (Vliermaalroot) Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] III-1-3
muts: algemeen muts: Zonder klip, kindermuts.  moits (Vliermaalroot) pet, muts, klak [RND] III-1-3
naaf dom: dǫm (Vliermaalroot), kas: kas (Vliermaalroot) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84] I-13, II-3
naafbus bus: bø̜j.s (Vliermaalroot) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11