21598 |
mompelen |
brommen:
oo wat verkorten
broomen (Q075p Vliermaalroot),
grommelen:
gromelen (Q075p Vliermaalroot),
oo wat verkorten
groomelen (Q075p Vliermaalroot)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q075p Vliermaalroot)
|
mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moteur:
mətø͂ͅr (Q075p Vliermaalroot)
|
motor [RND]
III-3-1
|
33767 |
muil |
muil:
mau̯l (Q075p Vliermaalroot)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
snuitband:
snǭǝ.t˱bānt (Q075p Vliermaalroot)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
muilband:
mǭl[band] (Q075p Vliermaalroot)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
18308 |
muiltje |
sleffertje:
[Vgl. WBD III, 1.3: sloffer (ook sleffer).]
slefferkes (Q075p Vliermaalroot)
|
Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
Zonder klip, kindermuts.
moits (Q075p Vliermaalroot)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
26400 |
naaf |
dom:
dǫm (Q075p Vliermaalroot),
kas:
kas (Q075p Vliermaalroot)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84]
I-13, II-3
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜j.s (Q075p Vliermaalroot)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|