22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeke (Q075p Vliermaalroot)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hō.sələ (Q075p Vliermaalroot)
|
insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknoeb:
maieknoebben (Q075p Vliermaalroot),
madenknoop:
moͅi̯knøp (Q075p Vliermaalroot)
|
larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
koebeesten:
kuu̯besǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (Q075p Vliermaalroot)
|
rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
21105 |
salie |
salie:
self (Q075p Vliermaalroot)
|
Hoe noemt men bij u de afgebeelde plant? Het is een heesterachtige plant van ca. 60 cm hoog met tamelijk lange, wat kreukelige bladeren met gekartelde randen. Zij staan tegenover elkaar en zijn grijsgroen van kleur. De bloempjes zijn blauw-wit (soms ook r [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
21028 |
saus |
saus:
sàws (Q075p Vliermaalroot)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooikool:
səvoͅi køͅyl (Q075p Vliermaalroot)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
šǭǝl (Q075p Vliermaalroot)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
34381 |
schaap |
schaap:
šuop (Q075p Vliermaalroot)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|