e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overmouwen bindmouwen: be.ŋmǭǝ (Vliermaalroot) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
paard paard: pi̯āt (Vliermaalroot) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9
paardedeken onder het zadel onderhaam: ǫ.ndǝrhǭm (Vliermaalroot), onderzadel: ǫ.ndǝrzǭl (Vliermaalroot) Deken die onder het zadel wordt gelegd om de rug van het paard te beschermen. Uit een aantal opgaven blijkt dat daarvoor ook andere materialen zoals kussens, vilt of (plastic) zakken gebruikt worden. Vergelijk ook lemma Onderzadel. [JG 1a, 1b] I-10
paardetuig paardgetuig: pi̯at˲gǝtø̜̄.x (Vliermaalroot), paardsgetuig: pi̯ats˲gǝtø̜̄.x (Vliermaalroot) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
paddestoel (alg.) champignon: kampernoelie  šampəljou̯ŋ (Vliermaalroot), duivelskaas: niet eetbaar  dy:vəlskeͅi̯s (Vliermaalroot), kaasmop: niet eetbaar  keͅi̯smøp (Vliermaalroot) paddestoel [RND] III-4-3
palen eiken: ēkǝn (Vliermaalroot), halve bomen: halǝf bø̜jm (Vliermaalroot), palen: pōǝlǝ (Vliermaalroot) In de bedding van de beek geslagen palen die het fundament vormen voor de vloer. Zie ook afb. 67. [Vds 28; Jan 27; Grof 31] II-3
pand, bed pand: pā.nt (Vliermaalroot  [(tien voren)]  ), pān (Vliermaalroot), perk: pɛ.rǝk (Vliermaalroot  [(breder dan pand)]  ) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
pantoffel slof: sloefen (Vliermaalroot) Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)] III-1-3
paren van de duiven paren: pōͅə:rən (Vliermaalroot) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
pastoor pastoor (<lat.): pəsto:r (Vliermaalroot) pastoor [RND] III-3-3